INTERVIEW Eric Bezem: ‘Vóór de start van een project moet je al hebben nagedacht over het vervolg wanneer het een succes wordt'

Vijf vragen aan Eric Bezem, directeur Sanctietoepassing en jeugd van het ministerie van Justitie en Veiligheid en gedelegeerd opdrachtgever van het innovatieprogramma Koers en kansen voor de sanctie-uitvoering. Over buiten- en binnenwereld, over keuzes en evidenced based kennis, en over de noodzaak om al bij het starten van een pilot afspraken te maken over een eventueel vervolg en de financiering daarvan.

Als gedelegeerd opdrachtgever van het programma Koers en kansen breng je regelmatig een bezoek aan een van de projecten uit het projectenlab. Wat is het belangrijkste inzicht dat je meeneemt uit die verschillende werkbezoeken?

Eric Bezem: ’Mij valt op dat er in de projecten die ik bezocht gebeurt wat in feite al lang had moeten gebeuren. Het verschil is dat er niet langer over gepraat wordt, maar dat samen daadwerkelijk gedaan wordt wat gedaan moet worden. Dat is dus niet persé innovatief. Ik bedoel dat niet negatief. Van het beleid dat wij als ministeries maken, verwachten wij – en dat geldt trouwens ook voor onze ketenpartners - dat in gemeenten of in gevangenissen conform dat beleid gewerkt wordt. Hoe gemakkelijk de opgave op papier ook mag lijken, in de praktijk is dat regelmatig niet zo. Vanuit ons ministerie beseffen we vaak niet dat gemeenten voor heel grote opgaven staan. Waar wij mee bezig zijn, kan bij hen simpelweg lang niet altijd op één staan. Ons begrip daarover mag groter zijn.

‘Vanuit ons ministerie beseffen we vaak niet dat gemeenten voor heel grote opgaven staan'

‘Een ander inzicht uit de werkbezoeken is dat de mensen die de projecten doen enorm gedreven zijn om er samen een succes van te maken. Er is geen “ja, maar”, geen gekissebis over verantwoordelijkheden, maar een ‘can-do-mentaliteit. Met het gevaar van de pilotparadox: hoe landt een succes in de staande praktijk?’

De uitvoeringspraktijk kan alleen innoveren als er voldoende ruimte en rugdekking is om te mogen experimenten. Het betekent onder andere: regels mogen loslaten als de praktijk daarom vraagt. Wat kan het ministerie Justitie en Veiligheid daarin betekenen?

Bezem: ‘In de pilots geven wij expliciet regelruimte. Maar ik hoop dat die ruimte ook buiten de pilots wordt ervaren. Te vaak ligt de focus op wat niet mag. En ook regelmatig op wat niet zou mogen volgens de regelgeving. Terwijl die ruimte er dan wel degelijk is. Waar het om moet gaan is: wat wíllen we. En hoe zorgen we ervoor dat we dat haalbaar maken. Dat moet de insteek zijn. Daar is soms lef voor nodig. Maar tegelijkertijd wil ik benadrukken: ben niet te bang.

‘Dat het “toch wel niet zal kunnen” mag nooit als excuus worden gebruikt om iets dan maar niet te doen. Want er zijn brede rafelranden waarop je kunt bewegen. Bij navraag blijkt er vaak veel meer mogelijk te zijn dan je misschien in eerste instantie denkt. Kaart het dus altijd aan.

‘En als mensen naar ons toekomen, horen wij een constructieve houding aan te nemen. Niet: “dat is nu eenmaal zo”. Of: “een wetswijziging duurt heel lang”. Let wel: wij zijn degenen die wet- en regelgeving kunnen aanpassen. Dat betekent dat we oog en oor moeten hebben voor waar het knelt en daarnaar horen te handelen.

Beeld: Pieter Machielsen, NFP Photography

‘Daarnaast is het ontzettend belangrijk dat wij zelf naar buiten gaan, de Haagse toren verlaten. Dat geldt voor iedere ambtenaar. Ga regelmatig in gesprek met mensen uit de praktijk. Luister naar de problemen waar ze tegenaan lopen. Wissel uit hoe je die zou kunnen oplossen.

‘Wij moeten oog en oor hebben voor waar het knelt en daarnaar handelen, de Haagse toren verlaten'

‘Of zoek contact met een hoogleraar of een journalist die een interessant artikel heeft geschreven. Stel de vraag: “Waarvan vind je dat wij dat absoluut in het Haagse moeten veranderen”. En analyseer vervolgens wat het probleem precies is.’

Uit de congresweek van Koers en kansen van november jl. kwam als rode draad naar voren dat netwerksamenwerking nodig is als we de justitiabele centraal willen stellen en de recidive effectief willen aanpakken. Dat betekent over de grenzen van je eigen organisatie heen kijken en vervagende grenzen tussen taakgebieden en verantwoordelijkheden. Hoe kan het ministerie van Justitie en Veiligheid dit proces ondersteunen?

Bezem: ‘Het gaat erom dat wij op een slimme manier de praktijk helpen met de overgangen tussen organisaties en domeinen. Dat kan bijvoorbeeld door het maken van wet- en regelgeving. Zoals in de Wet langdurige zorg. Daarin is de mogelijkheid opgenomen dat je ook na detentie verplichte zorg kunt opleggen. Of met het Bestuurlijk akkoord re-integratie ex-gedetineerden. Dit akkoord stimuleert dat de gemeente al in de gevangenis met een gedetineerde kan werken aan de basisvoorwaarden, zodat die na detentie zo goed mogelijk op orde zijn.

‘Of we moeten willen dat de grenzen tussen ieders taakgebied vervagen, vraag ik me ernstig af. Wél is het ontzettend belangrijk dat we vanuit het ministerie innovatie blijven stimuleren, zodat we steeds effectiever vanuit ieders verantwoordelijkheid kunnen samenwerken en beter worden.

‘Het ministerie moet innovatie blijven stimuleren, zodat we steeds effectiever vanuit ieders verantwoordelijkheid kunnen samenwerken en beter worden'

‘Het zou goed zijn om op centraal niveau binnen het ministerie een gezaghebbend innovatieorgaan te hebben dat specifiek gericht is op het ontwikkelen van nieuwe manieren van werken en samenwerken en op experimenteren. Ook binnen een directoraat heb je een innovatie-unit nodig. Mensen die weten waar ze het over hebben, naar de toekomst kijken, discussies intern en extern initiëren, het leervermogen aanjagen en innovatie in gang zetten.'

Er is vanuit de praktijk, zo bleek ook in de congresweek van Koers en kansen, een roep om een bureaucratieloos budget: één ontschot budget waar de netwerkpartners uit kunnen putten om te kunnen doen wat nodig is om te voorkomen dat justitiabelen recidiveren. Hoe zou het ministerie van Justitie en Veiligheid daarin een aanzwengelende rol kunnen spelen?

Bezem: ‘Heel veel factoren die maken dat de recidivekans bij een justitiabele naar beneden gaat, zijn de verantwoordelijkheid van gemeenten. Denk aan schuldhulp, zorgen voor huisvesting, jeugdzorg. Dat gaat niet over justitiegelden. Als je het hebt over financieel ontschotten, gaat het feitelijk over beslissingen binnen gemeenten om hun budgetten op een bepaalde manier te verdelen. Het is geen kwestie van belemmerende schotten, maar van keuzes. Daarmee wil ik het probleem trouwens niet solitair bij de gemeenten neerleggen. Want wij als Rijk moeten, vanuit onze stelselverantwoordelijkheid, oog hebben voor de financiering van decentrale taken van gemeenten. Terecht dan ook dat er bijvoorbeeld recentelijk onderzocht is of er extra middelen nodig zijn voor de jeugdzorg.

‘Het is geen kwestie van belemmerende schotten tussen budgetten, maar van keuzes'

‘Voor het maken van een goede keuze is het essentieel dat je weet wat effectief is voor welke inwoners. Wat is bijvoorbeeld de beste interventie bij problematische gezinnen? Is het wel evidence based wat we doen? Het is de vraag of die kennis er in voldoende mate is. Ik vind dat er veel meer effectiviteitsonderzoek moet worden gedaan. Wat werkt nou wel en wat werkt niet? En als die kennis er is, dan is het zaak dat die kennis gebruik wordt bij de afweging wat we wél doen, en wat niet?’

Bij innovatie gaan de kosten voor de baten uit en investeringen komen niet altijd als opbrengsten terug bij dezelfde organisatie. Dat helpt innovatie niet. Hoe kun je vanuit het ministerie van Justitie en Veiligheid dat euvel oplossen, zodat innovaties een plek krijgen in de reguliere setting?

Bezem: ‘Een financiële impuls geven aan innovatie is een belangrijke taak van de rijksoverheid. Net zoals we dat doen binnen Koers en kansen. Je gaat experimenteren op basis van een paar aannames, zonder dat je precies weet wat eruit gaat komen. Je weet: bij innoveren gaan maar weinig initiatieven echt iets worden. Dat risico moet je bereid zijn te nemen. Het is daarom goed om verschillende potjes op het vuur te hebben.

‘Innovatie gericht stimuleren betekent overigens ook dat je een project stop durft te zetten wanneer je merkt: deze pilot gaat geen succesvol resultaat opleveren. Binnen Koers en kansen gebeurt dat gelukkig ook.

‘Bij innoveren gaan maar weinig initiatieven echt iets worden. Dat risico moet je bereid zijn te nemen'

‘Het starten van een pilot moet wel afgewogen gebeuren. Bij Koers en kansen had de selectie van projecten strenger mogen zijn. Vóór de start van een project moet je namelijk al nagaan hoe het bij succes structureel gefinancierd gaat worden. Je moet in dat prille stadium al met alle betrokken partijen rond de tafel om daarover helderheid te krijgen: wie betaalt dan mee, zijn dat dezelfde partijen die er naar verwachting baat bij hebben en zo nee, hoe lossen we dat dan onderling op? Alleen als daarover afspraken kunnen worden gemaakt, mag worden gestart. Dan pas kun je een innovatie structureel maken.

‘Ook bij het helder krijgen van het financiële plaatje van een pilot heeft het ministerie een rol. Zo is het belangrijk om – en dat is vaak ingewikkeld - maatschappelijke kosten- en batenanalyses uit te laten voeren.

‘Overigens zijn MKBA’s sowieso van belang om te kunnen laten zien wat het maatschappelijke rendement is van wat wij als ministerie doen. Zodat het Haagse justitiebudget voor niemand een zwart gat is.’

Dit interview maakt deel uit van een tweeluik. Op donderdag 18 januari a.s. verschijnt een interview met Wim Saris, directeur-generaal Straffen en Beschermen en net als Eric Bezem gedelegeerd opdrachtgever van het recidiveprogramma Koers en kansen. Leidraad voor beide gesprekken zijn dezelfde vijf vragen.